Vladimir Nabokov: Lolita (1955)

Introductie

Het boek is een vertelling van hoofdpersoon Humbert die zijn verhaal doet na zijn arrestatie; we weten dus meteen dat het niet goed voor hem afloopt (en in het voorwoord wordt het definitieve einde weggegeven) zoals het boek voortdurend vooruitloopt op een noodlottige afloop hetgeen het verhaal het karakter van een tragedie geeft. Meteen vanaf de beroemde openingszin valt de ongekende schoonheid en rijkdom van zijn taalgebruik op: elke zin verbluft met z’n paradoxale combinatie van enerzijds beeldende, lyrische en zelfs poëtische rijkdom en anderzijds directe, droge  precisie. Vaak is de zin ook een briljante vondst in z’n spel met taal en bijzonder geestig (of zelfs hilarisch). De roman wordt zelfs wel beschouwd als stilistisch de beste roman in de Engelse taal; Nabokov beschreef de roman wel als zijn liefdesaffaire met de Engelse taal die voor hem nieuw was, net als dat de VS de nieuwe wereld is zodat er geen last is van de traditie, die moet worden geherdefinieerd, maar een vrij spel met woorden: in die zin werkt de vrijheid van Amerika ook door in Humberts vrij associërend taalgebruik. Humbert blijkt dan ook een ontwikkelde, scherpzinnige man die we ook snel leren kennen als erg zelfingenomen zodat zijn houding jegens andere mensen wat neerbuigend en zijn humor wat cynisch is – het cynisme verenigt aldus de tragedie en de komedie van het verhaal waarbij ook het verhaal zelf enkele komische elementen heeft die desastreuze effecten hebben  – en de indruk ontstaat dat hij schaamteloos jonge meisjes verovert precies omdat hij alles kan en dus moet krijgen wat hij wil: hij benadrukt een aantal malen dat hij heel knap is en elke vrouw kan krijgen hetgeen zijn kwelling extra ondraaglijk lijkt te maken omdat hij niet geïnteresseerd is in al die beschikbare vrouwen maar slechts geïnteresseerd is in een speciaal type jong meisje – het type dat hij een nymphet noemt (en wij vanwege zijn roman sindsdien een Lolita) en dat een seksueel vroegrijp en uitdagend jong meisje is – waarvan het nu echter juist bij wet verboden is om die te bezitten.

Solipsisme

Het bijzondere van de roman en de reden dat het zo’n klassieker is geworden is denk ik zeker niet alleen de wonderschone taal of het gevoelige onderwerp (die ongetwijfeld wel hebben geholpen aandacht te genereren voor het boek) die meer de vehikels zijn om iets diepers weer te geven. Allereerst gaat het boek eigenlijk helemaal niet over Lolita of over seks, maar alleen maar over Humbert. Alles is in feite de verbeelding van Humbert: het gaat over zijn herinneringen, zijn gevoelens, zijn kwelling en zijn Lolita die in werkelijkheid Dolores heette hetgeen van belang is want ook Lolita is geheel het product van Humberts verbeelding (en dus uitdrukkelijk niet de ‘echte’ Dolores). Zoals Humbert zelf zegt: “What I had madly possessed was not she, but my own creation, another, fanciful Lolita–perhaps, more real than Lolita; overlapping, encasing her; floating between me and her, and having no will, no consciousness—indeed, no life of her own.” (de roman is dan ook allesbehalve duister en zelfs z’n thema’s reikt de verteller ons gewoon aan). Lolita is aldus een fetisj en niet echt. Alle onwereldse schoonheid en verlokkingen die hij in Lolita ziet zijn natuurlijk ook zijn projecties (want anders zouden we allemaal pedofiel zijn). Dat maakt enerzijds dat iedereen kan meevoelen met Humbert, want de gevoelens herkennen we ook als we die op een volwassene projecteren (waarbij Humbert ook geen criminele intenties heeft), en anderzijds dat Humberts wereld wel solipsistisch is genoemd: er is slechts Humbert en alle andere mensen zijn slechts verschijningen die Humbert inkleurt met zijn gedachten en gevoelens. Dat verklaart ook zijn wat cynische, neerbuigende houding jegens anderen en maakt hem in die zin het prototype van een seksueel roofdier dat zijn slachtoffers als dingen behandelt waarbij de lust het geweten verdringt en de rede probeert het eigen misdadige gedrag te rechtvaardigen en hij omgekeerd zelf pas kan bestaan als wij hem inbeelden door met hem mee te voelen: “I shall not exist if you do not imagine me”. Maar tegelijkertijd moeten we ons afvragen of we niet allemaal zoals Humbert wat solipsistisch zijn en de ander als een ding behandelen.

Postmodernisme

Het boek verscheen in 1955 en dat was in de hoogtijdagen van de filosofie van het existentialisme (en de fenomenologie) dat zich precies voor dit probleem gesteld zag: als de hele wereld datgene is wat zich aan ons bewustzijn verschijnt, hoe kan ik dan contact maken met een ander bewustzijn (hetgeen in onze tijd tot identiteitspolitiek heeft gevoerd want die Ander is aldus transcendent en onbereikbaar voor ons en moeten we dus ook niet proberen in ons begrip te brengen)? De ander maakt ons tot ding zoals wij de anderen tot ding maken: “de hel, dat zijn de anderen” aldus Sartre. Volgens Hegel kunnen we echter alleen zelfbewustzijn verwerven door middel van herkenning en erkenning door het andere bewustzijn: nu dat volgens postmodernen zoals psychoanalyticus Lacan niet kan, resteert ons slechts verlangen naar de erkenning door de ander die nooit geheel kan worden gerealiseerd en dus bevredigd (en we ook van onszelf vervreemd blijven). In die zin is Lolita denk ik ook een postmoderne roman: allereerst is de wereld slechts de verbeelding van Humbert – waarbij hij zich ook aldoor bedient van zinnen uit en referenties naar andere werken – en is hij zo een ‘onbetrouwbare verteller’ die mogelijk ons zelfs opzettelijk belazert zoals hij de mensen in het verhaal belazert (en we er daarom ook niet achter komen of Humbert nu eigenlijk dader of slachtoffer, gewetenloos of gewetensvol is) waarbij Humbert ook zelf aldoor cynisch refereert naar hoe het leven in de VS een imitatie is geworden van de schijnwereld van film en advertenties maar dat hij zelf ook eigen maakt door zijn beeldend proza en z’n verhaal vaak uitdrukkelijk als een filmscript te schrijven; het spel met woorden beheerst Humbert en dus eigenlijk Nabokov zo goed dat we Humbert geloven en we mogelijk zonder het te beseffen de volmaakte misdaad aanschouwen waar Humbert in z’n verhaal van droomt.

Paradox en parodie

Tegelijk gaat het filosofisch dieper: zoals het directe van de beschreven solipsistische beleving paradoxaal samenvalt met een cynische afstandelijkheid (waarbij Humbert ook zichzelf objectiveert en aanduidt als ‘Humbert’ of iets anders in plaats van ‘ ik’) zoals ook de bloemrijke taal samenvalt met droge precisie (als immigrant gaat Humbert net als Nabokov heel bewust met de taal om en corrigeert hij als het ware voortdurend het gewone, wat vage taalgebruik om er geslepen diamanten van te maken), zo valt het eerlijke paradoxaal samen met oppervlakkige Speilerei. Een voorbeeld is hoe Humbert de hotelkamer beschrijft: “There was a double bed, a mirror, a double bed in the mirror,…”:  hij beschrijft aldoor exact wat hij ziet maar juist daarom voelt het niet serieus want bij een ‘objectieve’ weergave zouden we het spiegelbeeld weglaten uit onze beschrijving. Het subjectieve en objectieve vallen in feite aldoor samen in de roman. Zoals Humbert het ‘onschuldige’ meisje bespeelt, zo lijkt hij ook de lezer en zelfs de taal te bespelen, maar tegelijk wordt omgekeerd ook de onschuld van het meisje, van de lezer en van de taal bevraagd: misschien is het ons vooroordeel dat meisjes en de taal onschuldig zijn – beide geïnstrumentaliseerd door Humbert – en wordt in werkelijkheid Humbert bespeeld door het meisje en wij allen door de taal (en uiteindelijk Humbert ook door ons)? De nymphet belichaamt precies die paradox: de vereniging van kind en seksueel wezen, van onschuld en verleiding. De roman is wel een parodie c.q. zelf een aanranding genoemd – van onder meer het romantisch genre en een aantal literaire werken – maar de roman laat zien dat de werkelijkheid zelf een parodie is geworden zoals we met name ironisch imiteren wat we op TV, in films en magazines zien, zoals Lolita’s filmkus die een imitatie is van wat ze in de film heeft gezien en het hele fenomeen van de nymphet (of Lolita) in wezen berust op de imitatie van het simulacrum van de film en andere populaire cultuur, niet in de laatste plaats die van advertenties die de consument moeten verleiden. In de woorden van Humbert:

“Then she crept into my waiting arms, radiant, relaxed, caressing me with her tender, mysterious, impure, indifferent, twilight eyes—for all the world, like the cheapest of cheap cuties. For that is what nymphets imitate— while we moan and die.”

Verlangen

Maar parodie of niet, het boek beschrijft bovenal op authentieke wijze het intens zinderende en oneindige verlangen naar – in Humberts geval – Lolita die nooit kan worden bevredigd, reeds omdat ook zij niet ‘echt’ bestaat. Het verlangen zelf wordt volgens Lacan pas echt als zij wordt uitgesproken dus uitgedrukt – en in die zin is de roman één grote zelfverwerkelijking van het verlangen door middel van de taal – maar de taal schiet altijd tekort en met de taal verdwijnt zelfs het ding (het woord vervangt het ding). Daarom komt dat het verlangen, als Lacan gelijk heeft, altijd voortkomt uit het tekort als oorzaak in plaats van een object als doel: ergens voelen we ook dat Humbert ondanks zijn gelukkige jeugd en successen een gemankeerde ziel is die iets mist; wellicht niet zonder belang is dat zijn moeder stierf toen hij drie was, al wijt hij het zelf aan een verstoorde jeugdliefde aan het strand, zodat zo beschouwd het hele avontuur met Lolita een gedoemde poging is om het verloren paradijs terug te winnen. In ieder geval projecteert Humbert zijn tekort en daarmee zijn onbevredigbaar verlangen op Lolita alsof het slechts de wet is die hem weerhoudt het ‘echte’ geluk te vinden. In feite wordt Humbert steeds weerhouden, reeds door de objectiverende taal die hem rationeel en bij de moraal houdt: Humbert en de roman bewegen zich voorzichtig maar doelbewust naar de grens waar het woord stopt in welke directe – niet door taal bemiddelde – beleving van het hier en nu de lust een nieuwe, droomachtige en ontremde wereld schept voorbij de wakkere, talige remming en controle.

Betovering

Het gaat Humbert uitdrukkelijk niet om de seks als zodanig: het gaat om de ‘magie’ van de nymphet die als zodanig een ervaring belooft aan gene zijde van ons kalme, rationele en talige bestaan. In dat verband is de door Humbert gekozen naam nymphet veelzeggend: de nimf is van oudsher de daemon als verpersoonlijking van de rusteloze en ontregelende werkzaamheid van de natuur die aan elke beschaving, bewustzijn of volwassenheid voorafgaat èn eraan ontkomt. De nimf werd van oudsher afgebeeld als een bekoorlijk en naakt meisje en zij is verwant met de elf die (in Disneyfilms ook uitgerust met een toverstaf) voor het betoverde staat: Nabokov speelt met deze betekenissen doordat het hotel met de naam The Enchanted Hunters de plaats delict is waar Humbert de ‘enchanted hunter’ is en Lolita de ‘enchanted prey’ die tegelijkertijd de demon is die hem verleidt en in het verderf stort. De roman houdt ons ook in dit opzicht een spiegel voor: we leven in een welvaartsstaat en in vrijheid zodat we alles krijgen wat we willen, maar tegelijk lijkt dat alleen maar de onbevredigbare leegte in ons bestaan nog ondraaglijker te maken, resulterend in een jacht op een lustvolle roes van destructie en zelfdestructie voorbij moraal en beschaving.

Leegte

Tot zo ver Part One van het boek dat over het verlangen gaat en eindigt in de verovering van Lolita. Part Two heeft een geheel andere toon en onderwerp, alsof we opeens in een heel ander boek zitten, en begint met lange, saaie beschrijvingen van hotels, landschappen en toeristische attracties terwijl Humbert en Lolita de VS rondreizen. De beschrijvingen zijn nog wel poëtisch en vol taalspel maar voelen koud want de hartstocht lijkt geheel verdwenen en ingeruild voor een wederzijds geïrriteerd opgescheept zitten met elkaar waarbij Humbert “dangerous” Lolita rationeel en financieel moet paaien (en een beetje dreigen) opdat ze niet naar de politie gaat, ofschoon Humbert ons nog wel verzekert dat hij door het bezit van een nymphet nog steeds “beyond happiness” is, al is dat wel een “a paradise whose skies were the colour of hell-flames”. In feite wordt de paradox van het eerste deel – waar het verlangen de werkelijkheid betovert en ‘mirage and reality merge’ – binnenstebuiten gekeerd: in de kern is er nog immer Humberts onbedwingbare lust voor Lolita, maar Lolita ondergaat de seks geheel onverschillig (en noemt het ook ‘rape’) zodat de werkelijkheid van het contact het tegendeel is van liefde en heel koud is. Op seksueel gebied gaat ze zich als een prostituee gedragen. Lolita blijkt ook heel vulgair en leeg, zoals jonge meisjes dat zijn: ze geeft niets om cultuur, is bv. het volmaakte doelwit van advertenties die tot plat consumeren willen aanzetten en is grof in de mond en allesbehalve aangenaam gezelschap. Ze is zo beschouwd het archetype van consumentistisch Amerika waar geen diepgang is en alles te koop is – waar Humbert misbruik van maakt – en dan opeens het tegendeel van wat sophisticated Humbert verlangt (omgekeerd beschrijft Humbert Europa als oud en verrot).

Paranoia

Aldus heeft de daemon in de vermomming van bevallige nimf arme Humbert verleid tot een fatale misstap, ook al is Humbert evengoed schuldig aan ontvoering en seksueel misbruik van een minderjarige. Gaandeweg wordt het tweede deel spannender waarbij het Lot Humbert op de hielen zit met groeiende jaloezie en paranoia bij de verteller: opnieuw is er de constante kwelling maar nu omdat hij Lolita heeft en bang is haar kwijt te raken. En opnieuw vervaagt de grens tussen realiteit en verbeelding waarbij Humbert langzaam gek wordt omdat Lolita hem lijkt te bedriegen (waarbij uiteindelijk Humbert natuurlijk zichzelf bedriegt door middel van z’n obsessie voor Lolita) en dus ook de lezer steeds moeilijker wat echt en wat paranoïde waan is kan onderscheiden. Dat Humbert in zijn paranoia een pistool gaat dragen anticipeert een gewelddadig slot. Als het Lot hem heeft ingehaald – de onwinbare strijd tegen het Lot is een thema van het boek op grond waarvan Humbert zich als slachtoffer kan presenteren terwijl als een wrang komisch effect de loop der dingen telkens door toevalligheden lijkt te worden bepaald – keert de nuchterheid terug waarbij Humbert schuldbewust beseft dat hij zich nooit met Lolita’s geestesgesteldheid heeft beziggehouden zodat zij immer een mysterie voor hem is gebleven: de aard van hun relatie was ook zodanig dat zij niets met hem kon delen, omdat hij niets voor haar – geen vlam, geen vriend, geen vader – was zodat zij heel eenzaam moet zijn geweest want ze had niemand, hetgeen haar nukkige houding tegen hem verklaart. Haar relatie met hem was vooral vervelend op een gevoelloze manier: “He broke my heart. You merely broke my life.”, zoals Humbert haar gedachten invult waarbij hij op zijn typische wijze zaken met elkaar verbindt of associeert door middel van hun taalkundige gelijkenis (“turtuous and tortoise-slow”, “For three years I suffered a Proustian and Procrustean fate…”, etc) en hij ook veelvuldig woorden allitereert tot nieuwe woorden. Zo maakt hij vele variaties op z’n eigen naam waaronder Humbug en Hummer, al naar gelang de context.

Dubbelgangermotief

De dubbele naam Humbert Humbert verwijst naar het dubbelgangermotief: waar in het eerste deel Humbert zichzelf innerlijk opsplitst in de verteller en het personage, welke laatste uitdrukkelijk wordt geobjectiveerd (dus van zich vervreemd) doordat de verteller vaak over ‘Humbert’ in plaats van ‘I’ spreekt, en dat ook een splitsing tussen de goede Humbert (het slachtoffer: ‘I’) en de kwade Humbert (de dader: ‘Humbert’) suggereert, wordt in het tweede deel – gelijk de veruitwendiging van de kou van de relatie en daarmee de vervreemding van elkaar – zijn kwade ik (de door de demon verleide perverseling en verkrachter) veruitwendigd in de persoon van Quilty die Humbert zijn schaduw noemt als hij zich gevolgd waant maar die ook moreel zijn schaduwkant is. De naam Humbert, waar het Franse woord voor schaduw, ‘ombre’, in zit verwijst zelf al naar de schaduw: de strijd tussen literator Humbert en toneelschrijver Quilty is zijn innerlijke strijd en uiteindelijk komen ze samen (“… he rolled over me. I rolled over him. We rolled over me. They rolled over him. We rolled over us.”). Quilty wordt ook als vrouwelijk beschreven hetgeen aan de psychoanalyse van Jung doet denken: volgens Jung heeft elke man ook een vrouwelijke kant (en elke vrouw een mannelijke kant) die echter vaak wordt onderdrukt waarbij de zogeheten ‘schaduw’ de relatie met jezelf vormt: hoe meer de eigen tekortkomingen en instincten worden onderdrukt hoe duisterder en gewelddadiger dit reservoir van het onbewuste wordt. Bij Humbert is zijn ontwikkeld voorkomen zijn persona – het masker dat iedereen draagt ter conformering – maar zijn onderdrukte anima vormt een duistere schaduw die zich uit door middel van projecties, in dit geval in de vorm van Quilty (met Lolita als de projectie van zijn verlangen waarbij Lolita de niet meer onschuldige dubbelganger is van onschuldige jeugdliefde Annabel met wie het niet tot seks kwam).

Toneel

Het hele avontuur met Lolita moet in die zin worden opgevat als een toneelstuk – een theater van projecties – dat kwade Humbert (Quilty) heeft bedacht en Lolita aanvankelijk als zodanig boeide en waar ze met plezier en enthousiasme haar rol in speelde, maar waarin ze acuut geen rol meer wenste toen het spel menens was geworden (de verkrachting) terwijl zij voor Humbert slechts een rol bleef in zijn toneelstuk waarbij zij paradoxalerwijs een rol moest spelen om onder de rol uit te kunnen komen die Humbert haar had toebedeeld. Niet alleen Lolita met haar movie magazines maar ook Humbert leeft zo in een schijnwereld van glamour en gespeelde werkelijkheid. Het laat opnieuw de wisselwerking tussen spel en ernst, bedrog en eerlijkheid alsmede taal en werkelijkheid zien die ononderscheidenlijk worden als we alleen over Humberts eigen vertelling beschikken en Humbert zelf alleen over diens eigen herinneringen beschikt waarvan we weten dat die weinig betrouwbaar zijn maar net als dromen onbewust worden ingevuld. Dat hij het als een bekentenis verwoordt geeft het een eerlijke glans maar dit in het licht brengen van duistere, verborgen zonden behelst bovenal een uitspreken ervan waardoor de taal er vat op krijgt en via de taal vat op ons als lezer. Uiteindelijk is het ook een zelfrechtvaardiging voor de jury waarmee opnieuw een toneelstuk wordt opgevoerd.

Conclusie

De roman stapelt aldus zowel qua stijl als qua inhoud talloze paradoxen op elkaar waarbij ook stijl en inhoud samenvallen in een verdwijnen van het onderscheid tussen wat echt is en wat niet echt is (‘reality’ is volgens Nabokov een van de weinige woorden die niets betekent als het niet tussen aanhalingstekens staat). We scheppen immers zelf de werkelijkheid door middel van taal (en beeld) – het onbewuste bewust gemaakt – en daarin is Humbert en dus ook Nabokov een meester, zodat niet te achterhalen is wat eerlijk en wat bedrog is of wie in de vierhoeksrelatie Lolita-Humbert-Nabokov-lezer wie precies bedriegt of manipuleert of object van projectie is. Lolita als nymphet is precies het brandpunt waar alle paradoxen samenkomen: zij is als imitatie van de Amerikaanse cultuur en als projectie van Humberts verlangen niet echt maar als levend wezen wel echt en zo ook is zij als verleiding de daemon maar ze is ook slachtoffer. De roman, die zo tegelijk komedie en tragedie is, gaat naar mijn mening niet over seksueel misbruik en wie daar schuldig aan is, maar over het paradoxale van de werkelijkheid of althans de Amerikaanse cultuur als zodanig waarin het subjectieve en objectieve samenvallen maar het – mede door het kapitalisme aangewakkerde – verlangen ook een ontregelende kracht is. Het boek is wel amoreel of zelfs immoreel genoemd, maar het boek gaat in mijn interpretatie over het verlangen dat voorbij de moraal en de rede ligt waarbij het verhaal laat zien dat het verlangen zelf het ongeluk meebrengt omdat het verlangen een belofte behelst die nooit kan worden waargemaakt zodat we ons laten leiden door onze demonen en het leven uiteindelijk tragisch is zoals uitgedrukt maar ook getroost door de kunst die aldoor wisselt tussen werkelijkheid en fictie en tussen het begrijpelijke en sublieme: Humbert keert zich herhaaldelijk tegen de psychoanalyse (van Freud) die kunst en cultuur als sublimering van onderdrukte seksuele lust opvat en stelt zelf omgekeerd dat seks slechts een vertakking van kunst is. Lolita is dan ook geen Freudiaans symbolisme of allegorie die voor iets anders staat: Nabokov vangt met Lolita veeleer het seksuele verlangen in zijn sublieme essentie dus als kunstvorm – in plaats van door commerciële pornografie platgeslagen – waarbij kunst altijd schokkend is want het leven zelf betreft en overtreft, voorbij goed en kwaad.

3 gedachten over “Vladimir Nabokov: Lolita (1955)

Plaats een reactie

Ontwerp een vergelijkbare site met WordPress.com
Aan de slag