Iets over het postmodernisme van Borges en Murakami

Postmodernisme

De bekendste postmodernistische filosoof Derrida haalde veel inspiratie uit de literatuur omdat literatuur de grenzen van het begrip en daarmee van de filosofie kan laten zien; postmodernisme is dan ook in hoge mate literatuurkritiek. De kiem van het filosofische postmodernisme kan men in Hegel situeren, omdat die alle werkelijkheid opvat als de logische ontwikkeling van de rede (er is niets buiten het denken) waarbij relativistisch elke filosofie ‘zijn tijd in gedachten gevat’ is, maar tegelijk voert Hegel zijn systeem tot het absolute weten dat alle werkelijkheid onder het begrip brengt. Het postmodernisme – met Nietzsche als zijn vaandeldrager – meent daarentegen dat de werkelijkheid zich niet onder een unificerend begrip laat brengen en dat überhaupt de taal de dingen niet kan vatten: er is slechts verschil en chaos waarbij de menselijke geest aldoor – door middel van de taal – zelf een begrijpelijke werkelijkheid schept (‘er is niets buiten de tekst’), welke werkelijkheid ook weer zal oplossen en/of zal botsen met andere, incompatibele wereldbeelden (of ‘paradigma’s’). De postmoderne filosofie is intellectualistisch, maar het postmodernisme zien we overal in ons leven en denken terug: van ‘het einde van de Grote Verhalen’ en de terugkeer van de blote machtspolitiek in de politiek (in plaats van de moderne Grote Ideologieën als alomvattende verhalen) tot het streven naar diversiteit in vertegenwoordiging omdat minderheden een ander ‘discourse’ zouden meebrengen (in plaats van de moderne democratie als debat over het algemene belang). Maar bovenal zou filosofie als inherent rationeel en unificerend ontoereikend zijn om de juiste verhouding tot de werkelijkheid in te nemen (postmodernisme is in zekere zin anti-filosofie): kunst is daartoe beter in staat omdat kunst een ervaring uitdrukt of geeft en daarmee wel in staat is het onbevattelijke (het transcendente) of het incoherente (de botsing van incompatibele ideeën) weer te geven (als filosofie dat zou doen zou het zich belachelijk maken).

Het korte verhaal

De roman is typisch modern: niet alleen is het een ‘groot verhaal’ maar in wezen ook vormend omdat het beoogt de lezer iets bij te brengen over de wereld of onszelf. Daarbij werd de roman en de bijbehorende ‘leescultuur’ een vehikel van het nationalisme: de grote schrijvers gaven de natie een identiteit. De hedendaagse, postmoderne mens leest niet meer: niet alleen is hijzelf gefragmenteerd zonder (vaste) identiteit maar hij zapt alle zenders langs op de TV of surft op het web hetgeen een postmoderne ervaring geeft doordat hij zo een willekeurige, niet-causale serie van fragmenten ziet die niets met elkaar te maken hebben waarbij we die intensere virtuele en gefragmenteerde wereld tegelijkertijd als ‘echter’ want intenser zijn gaan ervaren dan de fysieke wereld (tot aan het punt dat het regent als Buitenradar zegt dat het regent) zodat we in die zin allemaal in een psychedelische trip zijn gekomen. Zoals Nietzsche en z’n geestverwant Oscar Wilde grossierden in aforismen op het snijvlak van filosofie en literatuur in plaats van doorwrochte betogen of lange verhalen welke aforismen beoogden (op geloofwaardige wijze) alle gangbare opvattingen op de kop te zetten, is het korte verhaal van slechts een paar pagina’s dat eveneens bewust verwarring zaait het voertuig van postmoderne literatuur. Een cruciale grondlegger van zowel het korte verhaal als het postmodernisme in de literatuur is Edgar Allan Poe (al is de echte grondlegger E.T.A. Hoffmann die al begin 19de eeuw vanuit een Dark Romanticism, dat Poe overnam, korte verhalen schreef in een magisch realistische stijl): van hoax-artikelen die kranten als waar publiceerden (wat we nu ‘fake news’ noemen) tot zijn bekende horrorverhalen, Poe maakte in de eerste helft van de 19de eeuw aldoor bewust geen onderscheid tussen fictie en werkelijkheid omdat er niets anders is dan onze verbeelding waarmee we grip zoeken in de chaos (ook in de wetenschap). Een tweede meester van het korte verhaal en grondlegger van het postmodernisme in de literatuur is Jorge Luis Borges die zo’n honderd jaar na Poe schreef. Reeds de geografie is postmodern in z’n willekeur: postmodernisme is bovenal de Amerikaanse levenservaring geworden die Poe anticipeerde en radicaliseerde, door de grote dichter Baudelaire in Frankrijk verspreid omdat hij in bewondering Poe’s werken in het Frans vertaalde waarna in de 20ste eeuw niet alleen de Franse filosofen maar ook de Argentijn Borges in Europa onder invloed kwam van het postmodernistisch gedachtengoed. Met name vanwege Borges heeft heel Latijns-Amerika het postmoderne genre van magisch realisme min of meer toegeëigend. De transformatie van modernisme naar postmodernisme vindt in de filosofie plaats door middel van de beweging van het existentialisme naar (post)structuralisme en in de kunst van surrealisme (de waarheid vindt men in het onbewuste zoals de droom) naar magisch realisme dat literair een basis heeft in de 19de eeuwse gothic novel (de moderne onttovering van de wereld in bureaucratie en het alledaagse, banale leven wordt ‘hertoverd’ door een mysterieuze gebeurtenis waarbij het postmodernisme dat fantastische gelijkwaardig en hybride naast het realistische plaatst omdat fictie en werkelijkheid onontwarbaar zijn geworden).

Het (radicale) postmodernisme van Borges

In het voorwoord bij een latere druk van z’n verhalenbundel Wereldschandkroniek (1935) stelt Borges dat elke kunst eindigt in ‘barok’, dat wil zeggen een buitenissige uitputting en expositie van al z’n mogelijkheden en middelen. Zo’n einde van de kunst die als een supernova ontploft is reflectief en daarmee zowel verstandelijk als humoristisch omdat het een ironische afstand tot zichzelf neemt. Het voegt alles wat er te vinden is, ook in de (kunst)geschiedenis, bij elkaar – een stijlkenmerk van het postmodernisme is de ‘ongelijksoortige opsomming’  waarmee het eerste verhaal van de bundel meteen begint – met een vervreemdend en humoristisch effect (zo kan men bv. ook een ontmoeting tussen Jezus en Batman opvoeren of een snor op de Mona Lisa plakken: ‘anything goes’). In de postmoderne kunst is geen onderscheid meer tussen hoge en lage kunst en worden ook graag verschillende kunstmedia hybride bij elkaar gegooid, zoals Borges in deze verhalenbundel bv. ook filmbeelden inlast in een verhaal. Postmodernisme gooit alle modernistische categorieën (‘hokjesdenken’) overboord en  is aldus ‘trans-‘-alles waarvan de transgender momenteel het bekendst is: de werkelijkheid is fluïde met categorieën als slechts een soort versteende, quasi-permanente denken in een uiteindelijk tevergeefse poging grip te krijgen. Overigens, ook Hegel beoogde allereerst de starre dichotomieën bij Kant op te heffen door de telkens optredende tegenstellingen op te lossen in hogere eenheden door middel van de cirkelbeweging en een uitdrukkelijk organische, levende filosofie maar het postmodernisme wijst die oplossing (de eenheid) uitdrukkelijk af ten gunste van een eeuwige beweging tussen het ongelijke of incompatibele. Niet alleen met beelden transformeert Borges het verhaal maar ook doordat de personen opeens poppen zijn of het verhaal transformeert in theater zoals wanneer iemand met een mes wordt gestoken er geen bloed maar een anjer verschijnt: Borges benadrukt zo dat het verhaal niet echt is – zoals wij ook in het ‘echte’ leven slechts aldoor rollen spelen – waarmee hij ook de lezer dwingt tot de ironische afstand en het illusionisme van de moderne kunst wordt doorbroken. De goochelaar met zijn ‘magie’ wordt ontmaskerd als bedrieger.

Deze specifieke verhalenbundel bevat vervalsingen van (echte) geschiedenissen – Borges is als het ware de ‘eerlijke bedrieger’ – hetgeen eveneens het postmodernisme kenmerkt vanwege die ironische afstand tot het aangetroffen materiaal waardoor alles spel wordt en feit en fictie ononderscheidenlijk worden (en welk aspect van het postmodernisme Rushdie met z’n Duivelsverzen in de problemen bracht). De vervalsing beoogt het origineel interessanter (intenser, soms karikaturaal) te maken: de postmoderne kunstenaar speelt met de verwachtingen van de lezer of toeschouwer – het reflecteert op de kunst zelf en z’n relatie tot het publiek om de kunst en de toeschouwer zelfbewust te maken – en de vervalsing vervangt het origineel (zoals de virtuele werkelijkheid in de niet meer zo science fiction welk genre overigens ook met name door Poe is uitgevonden om het onderscheid tussen wetenschap en fictie op te heffen). Een variatie op de vervalsing of kopie (simulacrum) is het citaat: postmoderne kunstenaars citeren (of ‘stelen’) graag uit al dan niet echt bestaande andere werken van al dan niet bestaande echte andere auteurs, omdat men uitgaat van wat men aantreft en waarmee wordt benadrukt dat er buiten de tekst niets is dus dat er geen bestendige werkelijkheid is onder de vele interpretaties ervan. Nog een andere variatie is de eindeloze herhaling met telkens een kleine variatie, welke stijl we minimalistische kunst (of muziek) noemen (maar ook de zeefdrukken van Warhol pop art berust erop), en dat uitdrukking geeft aan het postmoderne idee van de eeuwige terugkeer van het verschillende. Borges grossiert in alle drie wijzen: vervalsing (zelfs z’n eigen werk wordt vervalst zoals het toevoegen van een valse postscriptum), citaat (z’n verhalen omvatten uitgebreide verwijzingen naar tal van al dan niet fictieve werken uit de wereldgeschiedenis; de wereld als bibliotheek) en herhaling (de elementen van de verhalen zijn vaak dezelfde, zoals het duel en het labyrint, maar worden telkens in een nieuwe en verwarrende context geplaatst). Borges benadrukt dat onder de opschudding, die zijn verhalen (willen) opwekken, niets zit: er is niets dan schijn of oppervlak. Het is slechts spel (zo lijkt hij Rushdie’s lot al af te willen afwenden), dat aldus plezier geeft, maar met een serieuze boodschap: de modernistische dichotomie tussen schijn en werkelijkheid heeft afgedaan. Met de ware wereld hebben we ook de schijnbare wereld afgeschaft, schreef Nietzsche al (en reeds bij Hegel is het wezen wat verschijnt).

Het semi- of milde postmodernisme van Murakami

Waar Borges onalledaagse geschiedenissen – vaak verzonnen mythes, geworteld in het westerngenre of exotische, Arabische folklore zoals geïnspireerd door Duizend-en-een-nacht – in een stilistisch beknopte en virtuoze stijl, die de lezer doet duizelen, vertelt, vormt het gewone leven van gewone, hedendaagse mensen de basis van de verhalen van Murakami waarbij hij het verhaal meestal door de hoofdpersoon laat vertellen in een stilistisch rommelige en wat slordige stijl dat aldus vooral psychologisch realistisch voelt wat zo denken en spreken gewone mensen. Die herkenbaarheid zal mede ten grondslag liggen aan de grote populariteit van Murakami’s boeken. Murakami is ook niet zo provocerend als Borges en gebruikt het postmodernisme – in wezen met name de ongelijksoortige opsomming – juist voor een ogenschijnlijk modernistisch doel. Wat het eerst opvalt als men een verhaal van Murakami leest zijn de doorlopende bizar ogende metaforen, bv. “Het uithangbord van een kapperszaak hing als een uitgerukt glazen oog in de duisternis”, waarmee heel verschillende zaken met elkaar worden verbonden, hetgeen aldus neigt naar de vervreemdende ongelijksoortige opsomming van het postmodernisme maar die tegelijk effectief de beschreven scene of het gemoed intensiveren of sfeer geven. Door zo quasi-poëtisch de proza kleur te geven (het is overigens opnieuw met name Poe die ook het onderscheid tussen poëzie en proza ophief), ontstaat er soms ook een wat surreëel of zelfs psychedelisch effect, met name door middel van de veel door Murakami gebruikte synesthesie, bv. “Nadat het toestel was uitgerinkeld, bleven de klanken als deeltjes stof in het halfduister van de kamer hangen” of “het snerpen van dikke balken stilte die door de duisternis worden gesleept”.

Op dezelfde manier bestaan ook Murakami’s verhalen zelf uit geheel verschillende elementen bij wijze van een quasi-ongelijksoortige opsomming – net als bij Borges vaak in een magisch realistische vorm waarbij fantasie en realisme door elkaar lopen – waartussen een verbinding wordt gesuggereerd die niet evident is zodat de verhalen – opnieuw net als bij Borges – een puzzel worden. Kenmerkend voor het postmodernisme is dat de lezer zelf het verhaal moet bedenken bij het materiaal dat de auteur aanreikt: ‘de auteur is dood, lang leve de lezer!’ als variatie op de dood van God zodat de mens zelf de dingen hun betekenissen moet geven. Zo presenteert Murakami zijn lezer veelal een mysterie – de vraag waar het verhaal over gaat – die de lezer prikkelt om na te denken over wat hij heeft gelezen door de elementen proberen te verbinden. Vorm en inhoud vormen daarbij een eenheid want deze lezersqueeste is in feite een metafoor voor wat ons ook in het echte leven te doen staat, namelijk het vinden of scheppen van de zin van ons leven, en wat in ieder geval de personen in zijn verhalen moeten doen omdat die veelal in een leegte zijn gevallen. Dat maakt Murakami’s werk bovenal existentialistisch: aldoor beschrijft Murakami de existentiële crisis – het gevoel van leegte, verlies en vervreemding waarin dingen hun betekenis hebben verloren – waarbij de personen bovenal zichzelf zijn verloren dus van zichzelf zijn vervreemd. Dit is een subtiel, geruisloos gebeuren (zoals Kierkegaard, de grondlegger van de existentiefilosofie, in de eerste helft van de 19de eeuw schreef: “Het grootste gevaar van alles, het verliezen van zichzelf, kan zeer stil en onopvallend optreden, alsof er niets is gebeurd”), waaraan Murakami’s verhalen hun mysterieus karakter ontlenen omdat je niet eens zeker weet of er eigenlijk iets is gebeurd. 

Zoals opgemerkt is het existentialisme de laatste modernistische filosofische stroming: de mogelijkheid van vervreemding vereist een ware of ‘authentieke’ zelf (die in het existentialisme bovenal radicale vrijheid behelst als radicalisering van Kants concept van autonomie). De modernistische dichotomie tussen wezen en schijn impliceert een doorlopende zoektocht naar het wezen of ziel (binnenkant) van dingen, in de kunst onder meer resulterend in ‘abstracte’ metafysische kunst of psychoanalytische symboliek, maar zoals we zagen wijst het postmodernisme dit af (als definitieve waarheid want als stijl accepteert het alles): er is geen verschil tussen wezen en schijn, zodat er in die zin niets buiten de schijn of binnen de buitenkant is, en de zoektocht naar ons ware zelf of vaste betekenis zinloos is:  we zijn niets meer dan onze maskers die we net als de door ons gegeven betekenissen aan de wereld of het leven voortdurend kunnen wisselen (waarbij ook de vrijheid als onze kern wordt afgewezen!), onder meer resulterend in een heroriëntatie op het lichamelijke (de eindeloos veelsoortige en veelvormige ‘barokke’ buitenkant) en in dat opzicht experimenteert met bv. ‘body art’ (postmoderne kunst wil sowieso graag buiten het museum blijven en is vaak uitdrukkelijk niet voor de eeuwigheid bedoeld maar vergankelijk zoals bij Banksy’s kunst), ‘body horror’ en de hybride mens-machine (de cyborg). Het hangt dus in de kern af van of je het mysterie oplost en vaste betekenis vindt in Murakami’s verhalen of hij – of jij als lezer – een modernist of postmodernist is (bent). Dat Murakami vooral romans schreef lijkt het antwoord al te suggereren…

Het mysterie

Wat de verhalen van Borges en Murakami wel weer gemeen hebben is hun gerichtheid op het mysterie waardoor hun verhalen raadsels lijken die de lezer om die reden kunnen prikkelen. Bij Murakami speelt met name de existentiële vervreemding daarin een hoofdrol waarbij de hoofdpersoon maar ook de lezer betekenis moet vinden of geven. Bij Borges, die zelf allereerst een lezer is en ons bijkans de gehele wereldliteratuur en -geschiedenis oplepelt in nieuwe en daarmee verwarrende contexten, is de zoektocht naar betekenis intellectueler en radicaler, zelfs theologischer: in veel verhalen is er een mystiek streven naar het Absolute (het goddelijke, het onzegbare) dat de mens echter niet kan bereiken omdat de mens slechts zijn taal tot zijn beschikking heeft waarmee hij de werkelijkheid slechts kan (re)construeren. Die taalkundige constructie en daarmee betekenisgeving kan echter niet standhouden: zij wordt bepaald door toeval – we lopen verloren rond in een labyrint – en komt ons slechts noodzakelijk voor omdat we niets anders kennen, al schudt Borges de lezer hard door elkaar om hem de illusie van zijn werkelijkheid te doen voelen.

Plaats een reactie

Ontwerp een vergelijkbare site met WordPress.com
Aan de slag